Tegenwind - bladzijde 1

Het was zomer. Je kon het zien aan Anna’s ogen...
de zon stond er in weerspiegeld.
Op het veld woelden allerlei machines doorheen de zomergewassen en de jonge Anna keek dromend toe, onderbewust spelend met de herinnering aan warme foetusruimten van waarin ze haar zwangere moeder op het veld had weten werken. Steeds op en neerbewegend had het vruchtwater eb en vloed gekend en Anna kreeg de golfslag van het leven met de moederkoek ingelepeld.
Perfecte voorlichting op de op- en neergang in haar nakend mensenbestaan.

Haar 'bewuste' geest echter, op dit ogenblik willens nillens aangeraakt door deze herinnering, vroeg zich af vanwaar toch die sterke innerlijke betrokkenheid bij dit oogstgebeuren. Dit leek zo vertrouwd en Anna vroeg zich af waarom. Kort na haar geboorte was haar vaders boerderij immers verkocht geworden en het gezin was verhuisd naar minder landelijke oorden.
Het zal Anna's grote liefde voor dat schilderij van Tibaut geweest zijn die haar had verbonden met de oogst, zo dacht haar bewuste geest. Het hing in oma's woonkamer en Anna had het als klein kind bewonderd en herbewonderd. Het zonlicht viel er rood en geel naar oranje toe op de graanoogst die werd gebusseld. Mensen met gebogen ruggen zwoegden en verdroegen de hitte.
Dat Anna's betrokkenheid bij álle natuurgebeuren al bestond lang vóór haar kindertijd én haar foetustijd, ontging de té onbewuste 'bewuste' geest.

Maar de aarde... ze draaide voort.